Bij de preventie van brand zijn twee “fasen” te onderscheiden. De eerste is het voorkomen dat brand ontstaat. De tweede fase is het voorkomen dat er slachtoffers vallen en/of een beginnende brand oncontroleerbaar wordt.
Om te voorkomen dat brand ontstaat moet het risico van ontbranding geminimaliseerd worden. Zo kunnen brandbare materialen verwijderd worden of behandeld worden waardoor ze niet meer brandbaar zijn. Elektrische apparaten moeten beveiligd en goed onderhouden worden om te voorkomen dat zij bij een defect brand kunnen veroorzaken.
Een beginnende brand kan eenvoudig worden gedetecteerd met een rookmelder. Sprinklers kunnen een beginnende brand onderdrukken of zelfs blussen, daarbij worden de hete rookgassen bij het plafond gekoeld door een waterscherm.
Een rookmelder (soms brandmelder genoemd) is een detector die alarm slaat na waarnemen van rookdeeltjes (aerosolen), die kunnen wijzen op een (beginnende) brand.
Een rookmelder kan een zelfstandig apparaat zijn, maar steeds vaker zijn rookmelders verbonden met een alarm- of brandmeldinstallatie.
Een brandgasmelder beschikt over één of meerdere detectoren die bepaalde soorten moleculen kunnen detecteren. Meestal gaat het hierbij om koolstofmonoxide of koolstofdioxide detectoren omdat die bij brand in grote hoeveelheden vrijkomen. Dit type kan ook op stoffige en/of warme plaatsen worden gebruikt waar andere soorten melders niet of minder goed toepasbaar zijn.
Nadeel van brandgasmelders is dat ze duurder dan rookmelders. Bijkomend voordeel is dat ze ook alarm slaan bij slecht functionerende CV ketels en geisers. Soms spreekt men hier van gasmelders.
Thermische maximaalmelders geven een alarm als de omgevingstemperatuur boven een vooraf ingestelde waarde komt. De grens ligt vaak rond 60°C omdat deze temperatuur onder normale omstandigheden meestal niet gehaald wordt en in geval van brand al spoedig overtroffen wordt.
Thermodifferentiaalmelders registreren ook de snelheid waarmee de temperatuur stijgt. Dit wordt elektronisch gemeten en als de temperatuur sneller stijgt dan geprogrammeerd is dat voor de melder een indicatie om in alarm te gaan.
Vanwege hun eenvoud zijn hittemelders goedkoop. Nadeel is dat ze relatief laat alarm slaan. Dergelijke melders zijn ongeschikt voor een situatie waar een smeulbrand is te verwachten, zoals in een woonsituatie.
In een optische puntrookmelder bevindt zich een fotodiode en een lichtbron. Wanneer er rook bij komt, wordt het licht verstoord wat door de detector wordt gezien.
Bij de directe methode staan de lichtbron en de detector recht tegenover elkaar. Bij afwezigheid van rook kan het licht de fotodiode probleemloos bereiken. Als er rookdeeltjes aanwezig zijn tussen de lichtbron en de fotodiode zal de hoeveelheid opvallend licht verminderen en zal de melder alarm slaan.
De lijnmelder (ook wel beamdetector genoemd) bestaat uit een lichtbron met ontvanger in één behuizing en een reflector. Het licht wordt gestraald naar een reflector over een grote afstand en teruggekaatst naar de ontvanger. Het patroon en de intensiteit van dit teruggekaatste licht wordt vergeleken met het uitgezonden licht.
Na analyse – verschil – wordt rook verondersteld als er significante verschillen zijn en wordt een melding veroorzaakt. Bij nagenoeg volledige blokkering van het licht door een obstakel zal de lijnmelder niet in alarm gaan. Dit type melder is vanwege lage aanleg en exploitatiekosten- ten opzichte van puntmelders – zeer geschikt voor bedrijfshallen en stallingen, gebouwen met lichtstraten etc. met grote afstanden en oppervlakten.
Rook is lichter dan lucht en zal een ruimte van boven naar onder vullen. Om de rook tijdig te ontdekken dient een rookmelder aan het plafond bevestigd te worden. Uitzondering hierop is een puntdak: in dit geval kan de rookmelder het beste 50 – 100 cm onder de nok bevestigd worden. Het aantal melders hangt af van de te bewaken oppervlakte en de hoogte van het plafond. Indien er gekozen wordt voor thermische melders zijn er meer detectiepunten nodig bij hetzelfde oppervlak als bij rookmelders.
Volgens de richtlijnen van het CFPA-Europe (Confederation of Fire Protection Association Europe) kan een koolmonoxidemelder op een willekeurige locatie en op een willekeurige hoogte gemonteerd worden, zolang het alarm hoorbaar is. Koolmonoxide vermengt zich namelijk met de lucht. Het koppelen van de koolmonoxidemelder met de rookmelders wordt sterk aanbevolen.
Een sprinklerinstallatie is een vast aangebrachte brandblusinstallatie om een beginnende brand te detecteren, te signaleren en te beheersen dan wel te blussen. De installatie maakt gebruik van sproeikoppen (sprinklers) aan het dak of plafond die bij een bepaalde temperatuur water gaan sproeien. Doordat de sprinklers al bij een beginnende brand in werking treden, wordt de brand vaak goed onder controle gehouden en omdat ze zeer lokaal werken. Sprinklers zijn verkrijgbaar voor verschillende temperaturen, die door een kleurcode zijn aangeduid.
Zie link voor producten:
Brand